Community organising als alternatief voor burgerparticipatie

Gisteren nam ik deel aan een Society College lezing van Fontys over burgerinspraak in stadsvernieuwingsprojecten van Maja Rocak (Lector bij Fontys). De lezing ging over hoe we inwoners beter kunnen betrekken bij stadsvernieuwingsprojecten en wat dit betekent voor sociale professionals. Het leverde een aantal interessante inzichten op voor politiserend werken. In deze blog zet ik de belangrijkste op een rij.

1. Territoriaal stigma

Maja begon haar verhaal met het concept ‘territoriaal stigma’. Ze hield ons – professionals, onderzoekers, docenten en beleidsmakers – een spiegel voor.

Zijn we ons wel genoeg bewust van de impact van onze aanwezigheid en (goedbedoelde) interventies op de inwoners van de wijk? Welke stigma’s plakken we op de wijk als we woorden gebruiken als ‘aandachtsgebied’ en ‘kwetsbaarheid’? Wat doen we met de wijk als we weer een wijksafari gaan organiseren?

Ik heb dit zelf ook ervaren in een onderzoek dat wij met het Verwey-Jonker Instituut uitvoeren naar gemeenschapsontwikkeling. Een inwoner vertelde mij dat ze zich zo ergerde dat ze telkens weer het stigma opgeplakt kregen van probleemwijk, terwijl er zoveel moois en goeds gebeurt in de wijk.

Maja gaf aan dat onderzoek aantoont dat symbolen (taal en beelden) een narratief van een gebied vormen en niet alleen impact heeft op de beeldvorming van inwoners over hun wijk, maar ook op het handelen van professionals. Het is dus essentieel om hier stil bij te staan!

En ja, je zult vast denken ik doe dat al. Maar als je echt bewust erbij stilstaat zul je zien hoe vaak je toch onbewust de mist in gaat.

 

2.  Geprofessionaliseerde burgerinspraak?

Burgerparticipatie is geen evidente klus, bleek uit het onderzoek van Maja in Heerlen-Noord. Zo moeten burgers vaak complexe regels volgen en door verschillende hoepels springen als ze iets willen doen in hun wijk. Je moet het spel kunnen spelen en de wegen kennen. We vragen nogal wat van burgers om mee te doen. Terwijl niet iedereen dezelfde startpositie heeft.

Burgerparticipatie vereist sociaal kapitaal, maar ook economisch kapitaal en cultureel kapitaal volgens Maja. In haar onderzoek gaven inwoners aan dat ze afhaken bij burgerparticipatie, vaak vanwege schaamte. Ze hebben geen mooi kleren voor de vergadering met de gemeente of laten die vergadering liever over aan ‘de slimme mensen die daar goed in zijn’,

oftewel de actieve bewoners die hun weg weten in het systeem en de taal van het systeem spreken.

 

3. Het erkennen van emoties

Maja vertelde dat wanneer zij met inwoners in gesprek gaat over burgerparticipatie dat dit vaak gepaard gaat met veel emoties:

Frustratie, bewoners voelen zich gevangen in het systeem. Ze hebben weinig vertrouwen in instituties, voelen zich kleingehouden en moeten tegelijkertijd met dezelfde mensen spreken om iets te veranderen in hun wijk.

Angst, als ik meepraat wat gebeurt er dan met mijn uitkering of kinderen? Word ik gestraft als ik tegen de gemeente in ga? Deze angst leeft overigens net zo goed ook bij professionals die gefinancierd worden door de gemeente.

Schaamte, Maja wijste op het fenomeen ‘othering’ (het definiëren en verzekeren van iemands eigen normale positieve sociale identiteit door het distantiëren van een ander). Mensen internaliseren dit: ik woon in Heerlen-Noord, ik werk niet, ik heb geen mooie kleren dus ik ben niks waard.   

Haar boodschap aan ons was: creëer ruimte voor emoties en blijf niet hangen in rationaliteit.

Wij kunnen mensen wel als politieke actor erkennen, maar dat betekent niet dat mensen zichzelf ook zo zien. En hoe fair is het als we zeggen je mag meedoen, maar dan wel op de manier zoals wij dat gewend zijn?

 

4. Community organising, een alternatief?

In haar lezing presenteerde Maja ‘Community Organising’ als een alternatief voor burgerinspraak. Ik ben zelf van mening dat het een benadering van politiserend werken is en dat het de kunst is om te weten wanneer en onder welke condities je welke benadering het beste kunt inzetten.

Hier werken we aan in het leeratelier en het professionaliseringsthema Politiserend Werken bij de HAN: het ontwikkelen van een breed handelingsrepertoire. Een gereedschapskist met materialen, en handelingskennis over hoe en waarvoor we dit gereedschap kunnen gebruiken.

Er zijn verschillende benaderingen in politiserend werken (zie bijvoorbeeld de publicatie Michelle van der Tier & van Lieshout, 2020; te vinden in mapje ‘achtergrondinformatie’ in de teamsomgeving van het leeratelier). Community organising is een voorbeeld van de radicale benadering.

Deze benadering komt oorspronkelijk uit Amerika en de UK. Het is niet te verwisselen met ‘community development’ of ‘community work’, waarschuwt Maja. Het is echt iets anders. Het is radicaler.

Community Organising gaat namelijk over het claimen van inspraak en het organiseren van publieke ongehoorzaamheid. Het organiseren van individuen om voor collectieve belangen op te komen. Het lobbyen, het mobiliseren van mensen en het organiseren van tegenspraak.

Het gaat daarmee volgens Maja verder dan enkel het versterken van ‘assets’.

Tegelijkertijd wijst zij ons ook erop dat deze benadering ook met een prijs komt, want als je macht claimt dan ervaar je ook weerstand en tegenreactie. Dat kan vervelend worden, zeker wanneer je niet in dezelfde machtspositie zit. We houden er namelijk niet van als de status quo verstoord wordt.

Community organising sluit aan bij een agonistische bandering van burgerparticipatie waar ruimte is voor conflict. Chantal Mouffe – een Belgische politicologe en filosoof –   stelt dat conflict tot de kern van de democratie behoort en dat we dat dus pertinent niet moeten vermijden. Toch doen we vaak het tegenovergestelde. We zijn opzoek naar consensus. Dat zit in onze Nederlandse poldercultuur.

Wil je meer weten of community organising? Dan is het boek ‘How to resist. Turn protest to Power’ van Matthey Bolton een tip.