“Ik heb geleerd hoe ik het behapbaar kan maken om focus aan te brengen”
“Wat ik op school leerde tijdens de theorielessen kon ik gelijk toepassen in de praktijk. Die balans vond ik persoonlijk erg fijn. De verantwoording en discipline ligt heel erg bij de student zelf. Voor mij persoonlijk ging dit erg goed.” Alumnus Ati Beunk vertelt haar ervaring over de Master Sport- en Beweeginnovatie (Voltijd), haar innovatieopdracht en persoonlijke ontwikkeling.
1. Wat is je vooropleiding?
“Mijn vooropleiding is Sport, Management en Ondernemen, tegenwoordig heet dat Sportkunde. De opleiding van toen en nu is in grote delen vergelijkbaar, het enige verschil is volgens mij het gedeelte ondernemen, waar bij Sportkunde de focus meer ligt op Gezondheid en bij SMO op Ondernemen.”
“Ik heb bewust gekozen voor SMO in verband met het stukje ondernemen. Ik heb eerst zes jaar VWO gedaan. Management en Ondernemen vond ik altijd interessant en daarom trok SMO mij ook zo aan.”
2. Vertel iets over je innovatie tijdens de Master Sport- en Beweeginnovatie: welk maatschappelijk vraagstuk heb je aangepakt?
“Voor deze opdracht moest ik eerst een praktijkplek hebben. De praktijkplek waarvoor ik gekozen heb was Topsport Gelderland, gelegen in Arnhem op Papendal. Dit deed ik in combinatie met Achterhoek in Beweging. Deze twee organisaties werken ook samen door middel van het Geldersmodel. Het Geldersmodel is een piramide waarin de optimale ontwikkeling omgeving wordt gecreëerd.”
“Het begint bij de basis (het beweegniveau van kinderen) op de basisschool en daarna wordt er gekeken naar het beweegniveau in de wijk. Onderin de piramide wordt er getest en gemeten op het beweegniveau, hier gaat het echt om het beweegniveau op school. Daarna wordt er dus gedifferentieerd om ieder kind op zijn of haar niveau te laten bewegen. Hierbij is het ook belangrijk om de koppeling te leggen met de wijk. Vervolgens wordt het kind doorverwezen naar een passende sportaanbieder. Ook bij de sportaanbieder wordt ook weer gedifferentieerd op het niveau van de kinderen.”
“Hoe hoger je in de piramide komt, hoe meer je richting bewegen als een topsport gaat. Als je bijvoorbeeld bij een topsportvereniging de jeugdopleiding kan doorlopen, gaat het over stap vijf in de piramide. Vervolgens heb je RTC, dit staat voor Regionaal TrainingsCentrum. Hier komen jonge topsporters terecht. Het doel van Achterhoek in Beweging en Topsport Gelderland samen is om dit model te implementeren.”
“Aanvankelijk was de opdracht vanuit mijn praktijkplek om voor kinderen in de regio Achterhoek vooral het aanbod voor ‘vaardige bewegers’ te creëren, dit was eigenlijk heel erg vraag-gestuurd. Het is een complex vraagstuk; enerzijds werd ik geadviseerd in de richting ‘je moet aanbod creëren voor de ‘vaardige beweger’, zodat die goede beweger de regio niet verlaat, maar juist naar Papendal komt om daar verder te worden opgeleid.’ Anderzijds adviseerde de opleiding om de oorzaak van het probleem op te lossen, dus ‘waarom is er geen aanbod voor de ‘vaardige beweger’?’”
“Gaandeweg kwam ik erachter dat het hele beweegniveau van kinderen afneemt. Dit begint echt bij de basis, bij de basisscholen, in de wijk en sportverenigingen. Daar wordt beweegniveau aangeboden wat daartoe leidt. Gaandeweg ben ik tot een gedefinieerde probleemstelling gekomen. Dat dus vooral het beweegniveau van de kinderen ondermaat is. Daarmee ben ik dus aan de slag gegaan.”
“Samenvattend: het beweegniveau van kinderen is ondermaats, daar ben ik mee gestart. Tijdens de master leer je hoe je met de maatschappelijke vraagstukken aan de slag gaat en hoe je oplossingen bedenkt om het probleem op te lossen. Waar ik vooral achter kwam tijdens het proces is dat partners in het netwerk moeten samenwerken om gezamenlijk het sportaanbod te organiseren. Dus op de basisschool, in de wijk en sportvereniging moet het draaien om breed motorisch opleiden. Dit gebeurt aan de hand van de schijf van 10. De schijf van 10 bestaat uit 10 beweegvormen waaraan een kind moet voldoen om breed motorisch opgeleid te worden. Stel je doet voetbal, daarin komt de schopbeweging voor, maar niet gooien en vangen. Als je breed motorisch wilt opleiden moeten eigenlijk alle verschillende vormen van bewegen voorkomen.”
“Het voordeel van breed motorisch opleiden is dat je veel premotorische vaardigheden, motorisch vaardigheden en creativiteit ontwikkelt. Je ziet dus bij breed motorisch opleiden een grote lijst waarom het belangrijk is. Er is veel onderzoek naar gedaan; op het moment dat je dit op jonge leeftijd doet, dan kun je op latere leeftijd een andere sport gaan kiezen. Een voorbeeld wat ik mooi vind is bijvoorbeeld Zlatan Ibrahimovic, die op jongere leeftijd veel aan karate deed. Dat maakt dat hij nu als spits hele bijzondere technieken kan toepassen wat hij uit een andere sport heeft meegekregen. Dat hebben we eigenlijk ingezet als middel om kinderen vaardiger te maken in bewegen.”
“Er is een routekaart ontwikkelt waarin partners uit de Achterhoek aan de slag kunnen gaan, om een programma op te zetten waarbij zij kinderen breed motorisch opleiden. Hoewel het oorspronkelijke idee van de praktijkplek was om dat aanbod puur aan te bieden voor de ‘vaardige bewegers’, heb ik geadviseerd om alle bewegers mee te nemen in dit verhaal. Omdat ook de minder goede bewegers breed motorisch opgeleid moeten worden.”
“Wie moet dit dan uiteindelijk gaan aanbieden? Dat zijn de buursportcoaches, vakleerkrachten en de trainers op de sportverenigingen. Dus het is niet een kant en klaar product, het is meer een proces wat begint bij de bewustwording ‘wat is breed motorisch opleiden’. Daarbij is het belangrijk dat het binnen de acht verschillende gemeentes binnen de Achterhoek het gewaarborgd wordt. Dus dat iedereen weet wat het is en zorgt dat de kinderen breed motorisch en vaardig worden opgeleid. Ik ben dus eigenlijk afgestapt van het beweegaanbod voor enkel de goede beweger, omdat ik van mening ben dat het begint bij de basis. Iedereen moet goed kunnen bewegen. Vanaf daar kun je wel zien of kinderen talent hebben om te bewegen en vanaf daar kunnen ze doorgroeien.”
3. Welke partners/opdrachtgevers waren betrokken?
“Mijn opdrachtgevers waren Achterhoek in Beweging en Topsport Gelderland. Zij hebben aangegeven dat er sportaanbod moet komen voor de ‘vaardige beweger’. Het was soms best een tweestrijd; waar de praktijkplek vooruit wilde aan de hand van hun visie en ik juist terug ging naar de basis. Dat was soms wel lastig.”
“Ik ben een half jaar bezig geweest met het onderzoeksvraagstuk en dat was lang. Mijn eigen valkuil is om het heel breed te houden. Dat merk je ook aan het hele verhaal. Ik was aan het balanceren tussen de tevredenheid van de praktijkplek en de opleiding. Door goed te overleggen met beide partijen heeft het er uiteindelijk toe geleid dat de ik zelf verantwoordelijk ben voor het resultaat. Bijvoorbeeld op het HBO overlegt de begeleider vanuit school met de begeleider van de praktijkplek, bijvoorbeeld over hoe het gaat en welke kant we op gaan. Bij de Master Sport- en Beweeginnovatie ligt de verantwoordelijk echt bij de student zelf, dus dat moest ik zelf oplossen.”
4. Hoe was de samenwerking met je opdrachtgever/doelgroep?
“Ik heb heel goed contact met mijn begeleidster. Ik merkte wel dat mijn begeleidster aan de hand van het uitvoeringsplan wilde werken, maar de master draait om onderzoek doen. Achteraf hebben we geëvalueerd met de opleiding, waaruit bleek dat het eerste gedeelte van het onderzoek te lang duurde. Dat kan beter, dus eerder naar de kern ‘wat is het probleem’ en daarmee aan de slag gaan.”
5. Wat is de rol van de opleiding in dit traject? Hoe werd je begeleid?
“Ik mocht zelf mijn praktijkplek aandragen. Het is belangrijk dat je een plek kiest waar een vraagstuk ligt en waar jij jezelf prettig bij voelt. Bij een andere student zag ik dat ze bijvoorbeeld een praktijkplek had waar het niet matchte, dat merk je gedurende het jaar. Wanneer ik ergens vast liep, dan hielp school wel maar ik was zelf de kern van het onderzoek en ik leidde dat.”
6. Hoe heb je de verhouding tussen theorie en praktijk ervaren?
“De balans was goed. De eerste twee maanden was de les fysiek op Papendal, daarna online door COVID-19. Ik had woensdag en vrijdag lessen. De dingen die wij leerden op school tijdens de theorielessen konden we gelijk toepassen in de praktijk. Die balans vond ik persoonlijk erg fijn. De verantwoording en discipline ligt heel erg bij de student zelf. Voor mij persoonlijk ging dit erg goed.”
7. Hoe heeft dit project bijgedragen aan je persoonlijke ontwikkeling?
“Je wordt er bewust van dat je zelf verantwoordelijk bent voor het resultaat. Je merkt soms dat school en de praktijkplek totaal wat anders willen; dan leer je hoe je dit kan communiceren. Ik heb geleerd hoe ik het behapbaar kan maken om focus aan te brengen. Stukje communicatie gericht op de partners; hoe kan ik er voorzorgen dat iedereen er betrokken bij is en blijft.”
8. Waarom heb je gekozen voor deze master?
“Toen ik klaar was met mijn HBO opleiding, ben ik gaan Googlen naar een uitdaging. Ik heb voor de Master Sport- en Beweeginnovatie bij de HAN gekozen, omdat het dichtbij mijn woonplaats is én het stukje praktijk wat in deze master zit. Uiteindelijk wilde ik hier een baan aan overhouden, dat is ook gelukt. Niet bij de praktijkplekzelf, maar wel binnen het netwerk dat ik had opgebouwd tijdens de master.”
9. Waarom zou je deze master aanraden?
“Ik raad deze master aan, omdat je tijdens deze master nog meer bezig bent met je eigen proces; je gaat echt onderzoek doen naar een vraagstuk en tijdens het proces ben je zelf verantwoordelijk. Je wordt meer losgelaten dan bij een HBO opleiding. Je bouwt een extra netwerk op, ook leer je een nieuwe manier van denken tijdens deze master. Zo ben ik nu bij mijn huidige werk bezig met een stukje vernieuwing op het gebied van Economie & Gezondheid binnen de regio Achterhoek.”
Heb jij interesse in het volgen van de1-jarige Voltijd Master Sport- en Beweeginnovatie of wil je meer weten? Kijk op han.nl/msbi-voltijd of vraag hier een adviesgesprek aan met de opleiding.