Boekrecensie: Learning Theory and Online Technologies

Onlangs heb ik het boek “Learning theory en online Technologies” van Linda Harasim gelezen.  Ik wilde me verdiepen in de relatie tussen specifieke vormen van TE-learning en verschillende leertheorieën.

Harrasim presenteert in haar boek online collaborative learning (OCL) als onderscheidende leertheorie voor de 21ste eeuw, in navolging op het behaviorisme, cognitivisme en constructivisme . OCL borduurt qua filosofie voort op het constructivisme, maar wordt door Harrasim als onderscheidend gepositioneerd.

Volgens Harrasim zit het verschil met name in de focus van de theorie op kenniscreatie (knowledge building processes).

“Twentieth century models, even constructivist learning theory, have, moreover, been found inadequate in addressing the importance of conceptual change and knowledge building. Active learning as it is defined falls short in addressing social issues and real problems. ….. Online Collaborative Learning (OCL) is proposed here as a new theory of learning that focuses on collaborative learning, knowledge building, and Internet use as a means to reshape formal, nonformal and informal education for the Knowledge Age.” (p. 81)


Het probleem met het begrip “online learning” is volgens Harrasim dat er geen didactische benadering uit kan worden afgeleid. Docenten en ontwikkelaars hebben geen idee welke didactiek er bij online learning hoort en welke richting ze moeten kiezen. Volgens Harrasim zijn er drie (didactische) benaderingen voor online learning mogelijk:

  • Online Collaborative Learning (OCL): zie hieronder voor verdere uitleg. Harrasim gaat vooral door op deze benadering en presenteert die als richtinggevende benadering voor de toekomst.
  • Online Distance Education (ODE): Traditioneel afstands- of correspondentieonderwijs met online ondersteuning. Harrasim constateert dat in overwegend ODE onderwijs, wel steeds meer OCL elementen worden toegepast. Zijn noemt dat een beweging van een instructioneel naar een conversationeel paradigma.
  • Online Courseware (OC): onderwijs via online leermodules (leerobjecten, prepackaged content).

 

Online Collaborative Learning (OCL)
Het gaat bij OCL om het creëren van nieuwe kennis voor specifieke vraagstukken in een betekenisvolle discussie/discourse met elkaar (binnen een kennisgemeenschap). Lerenden werken samen aan het construeren van gemeenschappelijk begrip vanwaaruit problemen/vraagstukken worden opgelost.  Internet en nieuwe media spelen hierin een belangrijke medierende rol als bron voor input voor de discourse, het faciliteren van de discourse zelf en analyseren daarvan (analytics). Naast (conceptueel) begrip is de output ook altijd een kennisproduct. Dat kan variëren van een positie op een stelling tot een uitgewerkt ontwerp of plan.

Binnen OCL onderscheidt Harrasim de volgende fasen (zie figuur). De fasen beschrijven een pad van divergent denken naar convergent denken door de groep.

(Bron: http://lindaharasim.com/sfu-courses/cmns-453/part-2-topics-activities/)

De docent is facilitator/moderator van dit proces en voorziet de studenten van resources en activiteiten die hen helpen kennis te creëren.  Daarnaast is de docent een representant van de kenniscommunity van een bepaalde discipline en introduceert hij de studenten in die community (qua jargon, netwerk, etc.)

Technologie
Harrasim is sterk uitgesproken over de technologische ondersteuning. Er moet 1 gedeelde online ruimte/leeromgeving zijn waarin de dialoog en discussie plaatsvindt.  Natuurlijk kan er daarnaast gebruik worden gemaakt van andere tools om informatie te zoeken, verrijken, om te brainstormen, etc. maar uiteindelijk moet er een gedeelde plek zijn waar het allemaal samenkomt. Harrasim:  “What is key to these environments is the existence of a shared space – not just an assemblage of tools – and how the shared space is designed and structured” (p. 101). De technologie moet aansluiten bij de theorie of het concept dat wordt gehanteerd. Later daarover meer.

Didactische scenario’s
Zoals bij alle leertheorieën, vraagt ook OCL om passende, specifieke didactische benaderingen. Harrasim geeft een aantal (zij het fictieve, maar wel op de realiteit gebaseerde) voorbeelden van didactische scenario’s voor online formeel leren in hoofdstuk 7, waaronder:

  • Samen oplossen van online case studies: Online biedt voor casestudies vele voordelen boven tekstueel. Helaas verwijst Harasim niet naar voorbeelden op het internet. Ter illustratie, in mijn werkpraktijk bij de HAN kwam ik onlangs deze online (of beter digitale) case study/simulatie tegen bij de opleiding Accountancy. Het laat zien wat Harasim bedoeld.
  • Groepjes studenten om beurten online seminars laten verzorgen waarin onderwerp worden uitgediept aan de hand van een online presentatie (vooraf opgenomen) en door de studenten geplaatste stellingen ter verdieping. Studenten zijn zelf verantwoordelijk voor het eindresultaat en het doorlopen van bovengenoemde fasen. Zij modereren zelf de discussie die ontstaat met medestudenten en analyseren de bijdragen.
  • Online educational multiplayer games and immersive environments. Harrasim geeft o.a. het voorbeeld van de 3D game River City

 

In hoofdstuk 8 geeft Harrasim een aantal voorbeelden van hoe instituties zoals oa de University of Phoenix , State University of New York , de Britse OU en het Amerikaanse leger omgaan met online learning en dan met name online non-formeel leren. De voorbeelden zijn redelijk beknopt en gaan niet zozeer in op de didactiek, maar meer op hoe online learning globaal is georganiseerd/vormgegeven. Als het daarom gaat, wil ik zelf nog wel een voorbeeld toevoegen van East Carolina University, die ik vorig jaar heb bezocht.

Online Communities of Practice
Harrasim sluit het boek af met een inleiding in Online Communities of Practice (OCoP) als voorbeeld van OCL voor informeel leren. Als voorbeelden daarvan noemt ze het Global Educators’Netwerk (GEN) en Wikipedia.

Ook introduceert ze een interessant framework waarmee online collaborative learning kan worden geanalyseerd. Het framework maakt onderscheid in:

  • Contextuele indicatoren voor een algemene overview, zowel kwalitatief als kwantitatief:
    • Kwalitatief: doel van de OCoP, wanneer gecreëerd?, hoe georganiseerd?, aard/scope van de onderwerpen, etc.
    • Kwantitatief: aantal leden, gegevens over bezoek, gegevens over de frequentie van posts, gegevens over de groei/afname van ledental, etc.
  • Sociale en intellectuele indicatoren om de waarde van de OCoP te bepalen; hoe ontwikkelt de community zich sociaal en intellectueel?;
    • Analyse van social discourse: is er sprake van actieve en blijvende betrokkenheid van de leden? Oa te bepalen aan de hand van gebruikersstatistieken, kwantitatieve analyse van de  aard en kwaliteit van de posts, afnemen van enquetes naar gebruikertevredenheid, etc.
    • Analyse van de intellectual discourse: in hoeverre is er sprake van kenniscreatie. Er wordt een kwalitatieve analyse gedaan van de bijdragen aan de hand van het hierboven besproken fasenmodel ;
    • Analyse van de faciliterende discourse door de moderator:  hoe dragen de moderatoren bij aan het faciliteren van het kenniscreatieproces gedurende de discourse? Harrasim onderscheid: introductie, monitoring en voortgang van discourse en conclusie.
  • Procedurele indicatoren: hoe dragen welke processen en procedures bij aan een hoge kwaliteit en voortgang van het kenniscreatieproces? In een formele educatieve setting moeten deze naar mijn mening zijn ingebed in het didactisch model. Denk aan doelen, specificering van rollen (wat wordt verwacht van wie?), netiquette, hoe zit het proces in elkaar?, richtlijnen, etc.
  • Technologische indicatoren: de kwaliteit en het gebruiksgemak van de ondersteunende technologie.  Ook de mate en kwaliteit van hulp/ondersteuning is belangrijk. Als belangrijke tools die onderdeel moeten zijn van een dergelijke omgeving noemt Harrasim:
    • Customizable scaffolds for various types of discourse (bijvoorbeeld mogelijkheden om bijdragen te categoriseren, valideren, etc. gericht op het stimuleren van kenniscreatie en intellectuele voortgang)
    • System generated user data, usage analysis tools, visualization software (analytics)
    • Organisation and Annotation tools
    • Multimedia tools (video?)
    • Online evaluatie tools om activiteiten als stemmen (voting), surveys en ranking en rating te ondersteunen

 

Indruk
Harrasim geeft een helder en gedetailleerd overzicht van de belangrijkste leertheorieën van de 20ste eeuw. Ook maakt ze duidelijk hoe leertheorieën en technologische toepassingen elkaar hebben beïnvloed en nog steeds beïnvloeden. De vraag is of OCL kan worden gepositioneerd als leertheorie? Daarvoor vind ik de onderbouwing met het fasemodel wat mager. Misschien kan het beter als een didactische benadering worden gezien die past binnen het sociaal-constructivisme.

Wel ben ik het met haar eens dat OCL de richting is waarin online leren zich ontwikkeld en dan met name voor kenniswerk. De focus van OCL op knowledge building en discourse , alsmede haar uitspraken over de technologie die daarmee gepaard gaat, vond ik sterk. Ook het onderscheid dat ze maakt binnen online learning geeft helderheid. Dit maakt het boek zeker nuttig om te lezen!

De voorbeelden van didactische benadering vond ik nogal globaal en zijn niet altijd heel recent. Ook vind ik dat ze nogal abstract blijft over de rol van de opleider en de mate van sturing. Daardoor is de praktische waarde van het boek (bijvoorbeeld bij het ontwerpen van onderwijs) minder. Ook gaat Harrasim in haar boek niet in op de menselijke/veranderkundige kant die gepaard gaat met de implementatie van OCL. De voorbeelden komen wat geïdealiseerd over en de vraag is hoe OCL in de praktijk tot een succes kan worden gemaakt. Maar dat laatste was ook niet het doel van het boek.

Hoewel in het boek Community of Inquiry niet wordt genoemd, vind ik OCL hier wel bij passen, alsmede het analysemodel voor communities dat Harrasim presenteert in hoofdstuk 9.

Zie ook nog deze recensie van Tony Bates.