Aanslag
In de vorige cliffhanger kwam Nova erachter dat de intenties van haar vriend Melvin toch niet zo goed waren. Ze werd door de politie uit de les gehaald wegens een aangifte tegen haar door Melvin. Op het moment dat de politie haar wil meenemen, gebeurt er iets wat niemand verwacht…
Eindelijk was het dan zover. Het moment is perfect. Joost staat naast me, dat geeft me rust. We kijken elkaar diep in de ogen. Zijn lichtblauwe blik is gevuld met overtuiging, genoeg voor ons beiden.
Misschien maken we wel de slechtste beslissing van ons leven, maar toekijken en stilzitten kan niet langer, toch?
Met alle kracht die ik in me heb, duw ik tegen de deuren van de koeienstal. Eerst moeten de dieren veilig zijn, voordat we hun moordenaars afstraffen.
Achter me hoor ik geritsel, maar ik negeer het. Ik heb geen tijd meer om na te denken. De kans is groot dat de politie Nova’s laptop al gevonden heeft en daarna zal het niet lang meer duren voordat ze mij vinden.
Joost kijkt me aan, zijn ogen vragend. “Gaan we naar binnen, Melvin?” Ik knik naar hem. De stal die we aantreffen is onmenselijk. Koeien staan in een hok waarin ze zich nog niet eens rond kunnen draaien. Ik voel hun verdriet als ik in hun diepbruine ogen kijk.
Ergens in mijn buik voel ik een licht gevoel van spijt opkomen voor Nova, maar ook dit druk ik meteen weg. We doen dit voor de natuur. Nova zal moeten begrijpen dat haar offer maar klein is.
“Stop! Gerard, volgens mij zit er iemand bij de stallen!” klinkt een stem in de verte.
Kolere.
“Sluit de deuren!” schreeuw ik in paniek uit. “Snel!”
Joost en ik grijpen beiden alles wat we zien staan. Stalen emmers, grote stukken hout, bezems, harken, we gooien het allemaal tegen de deur aan. Ons plan valt in het water.
“Shit, shit, shit,” vloekt Joost. “Als ze ons pakken wat dan?”
“Jeugddetentie voor een paar maanden misschien, veel meer zal het niet zijn, maar dat is enkel voor het betreden van afgezet gebied.” Snel adem ik in, happend naar zuurstof. “Als we nu nog omkeren dan zijn onze problemen nog te overzien.”
Joost kijkt me doordringend aan en hij hoeft zijn mond niet te openen. Melvin heeft hem iets beloofd.
“Hier,” zegt Joost, naar mij reikend met onze aansteker. “Daarachter staat benzine.” Voordat ik mijn lippen kan bewegen om te protesteren, staat hij alweer naast me. Een beangstigende glim in zijn ogen.
Nog één keer kijk ik naar boven, denkend aan mijn moeder en mijn familie. Zullen ze mij haten als ik dit doe? Of zullen ze het begrijpen?
“Doe het dan!” – Achter ons wordt er op de deur geramd en sirenes worden steeds luider. Ik wist dat het niet lang zou duren.
Langzaam rol ik met mijn vingers over het wieltje van de ijzeren aansteker. Twijfel houdt mijn hart in zijn greep en drukt mijn longen leeg. Dit is fout. Dit is allemaal fout.
“Ik kan het niet,” zeg ik met moeite. De woede in Joost zijn ogen doet hem eruitzien als een wildvreemde. Hij grist de aansteker uit mijn hand.
“Dan doe ik het.”