Naamwoordelijk gezegde uitleggen met drama

Miranda Gerbracht, derdejaars deeltijdstudent lerarenopleiding Nederlands

Beeld eens uit: ‘ik zwem’. Dat is in de praktijk niet moeilijk: maak zwembewegingen met je armen en een kind kan de was doen. Maar probeer eens: ‘ik ben zwemmer’. Dat is lastiger. Iets uitbeelden past veel makkelijker bij een werkwoordelijk gezegde dat aangeeft dat er iets gebeurt. Toen de uitleg van het naamwoordelijk gezegde op de planning stond voor mijn twee havoklas van 23 leerlingen, lag mijn experiment klaar.

Improvisatie
Mijn les had ik goed voorbereid met een warming-up, een kernactiviteit en een afsluiting. Voor de les had ik de tafeltjes aan de kant gezet om ruimte te creëren. Dit leverde bij binnenkomst meteen positief pubercommentaar op, zoals “wat gaan we nou weer doen!” Vervolgens kwam een jongen grappig de klas binnenvallen. Niet iedereen had het gezien, waarop een meisje voordeed wat er gebeurde. Plannen zijn goed, maar niet heilig: op dat moment heb ik mijn voorbereide warming-up vervangen. Ik vroeg hoe je nog meer kon binnenvallen. Iedereen was in beweging en soepel kon ik daarna de leerlingen twee groepen laten maken. Dit werden spontaan: de meisjes tegen de jongens.

‘Aha’-moment
De twee teams heb ik op het bord geschreven en daarna heb ik kort de bedoeling uitgelegd: om de beurt krijgt een team een zinnetje en drie tot vier leerlingen beelden dit samen uit. De leerling die het eerst het juiste antwoord geeft, heeft een punt voor zijn team verdiend. Al gauw bood een groepje aan om te beginnen en riep al gauw iedereen “wij voetballen” door elkaar. Dat was meteen het lastig element: wie riep als eerste het juiste antwoord? Het spel liep wel vanzelf. Nadat ieder team vier zinnetjes had uitgebeeld, gaf ik ze een zinnetje met een naamwoordelijk gezegde: “wij zijn voetballers”. De meiden zeiden onmiddellijk: “Ja maar, dat kan niet!” De jongens protesteerden stoer waarop ik hen een soortgelijk briefje gaf. Zij gaven onmiddellijk dezelfde reactie, waarop iedereen moest lachen. Daarna vroeg ik ze wat het verschil was met de vorige zinnetjes. Zo ontstond vanzelf het ‘aha’-moment dat de eerste zinnetjes aangaven dat er iets gebeurde en deze niet.

Bijschaven
Het was mijn bedoeling om als afsluiting in een klassengesprek de theorie aan de ontdekking te koppelen. De leerlingen waren echter eerst druk bezig met de puntentelling die niet helemaal goed was gegaan. Daarna moesten de tafeltjes en tassen weer op hun plek. Met alle energie die nog aanwezig was, kreeg ik de aandacht moeizaam terug. Achteraf had ik ze aansluitend een opdrachtje in tweetallen moeten geven. Van een groepsactiviteit naar een klassikale activiteit is een te grote stap. Met wat bijschaving was deze experimentele grammaticales al met al best geslaagd en een interessante afwisseling.