Meester Staal
Jeroen Melgers, opleidingsdocent HAN Pabo.
Het scherm van mijn ereader ging kapot. De toedracht van deze onverkwikkelijke gebeurtenis zal ik u besparen, maar u mag er vanuit gaan dat de oorzaak gepaard ging met een grote dosis onhandigheid. En zo kwam het dat ik voor het slapen gaan op zoek moest naar een heus boek. U weet wel, van papier.
Doelgericht liep ik naar de boekenkast, omdat ik al wist welk boek het moest worden. Dit boek, dat ik voor het eerst las vlak na het afronden van de Pabo, had mijn ‘meesterschap’ dusdanig aangewakkerd dat ik, tegen iedereen die het maar wilde horen en ook niet wilde horen, zei dat ik van dít boek meer had geleerd dan van vier jaar Pabo.
Terugkijkend op dat moment geloof ik dat ik het ook echt meende. Het zei waarschijnlijk iets over het boek, wellicht iets over de Pabo en zeker iets over mezelf, maar nu ik voor de boekenkast stond was ik toch wel benieuwd hoeveel er van die overtuiging overeind zou blijven. Van wel meer meningen zijn de scherpe randen afgeslepen door de tand des tijds.
En dus, zeker vijftien jaar nadat ik het voor het eerst had gelezen, pakte ik het inmiddels vergeelde boek uit mijn boekenkast, sloeg het open en begon te lezen in ‘De gelukkige klas’ van Theo Thijssen. Ik herkende direct weer de toon van het verhaal, de prachtige beschrijvingen en de gebeurtenissen in de klas bij Staal, schoolmeester op een Amsterdamse armenschool. In zijn dagboek beschrijft hij heel nauwgezet en vol liefde de leerlingen uit zijn klas. Hij beschrijft hun kenmerken, hun kwaliteiten en de manier waarop hij zijn handelen afstemt om ze vooruit te helpen. En al speelden orde en tucht duidelijk een grotere rol dan in het hedendaagse onderwijs, ook dit keer was het weer wonderlijk te ervaren hoe begaan deze leerkracht is met het lot van zijn leerlingen.
Meester Staal beschrijft in zijn dagboek de twijfel over keuzes die hij maakt, baalt van de momenten waarop hij onredelijk is tegen zijn leerlingen, maar laat ons vooral meegenieten van die mooie, vaak kleine geluksmomenten. Een blik van verstandhouding, een geslaagde grap of een leerling die boven zichzelf uitstijgt. Staal doet rake observaties, heeft oog voor individuele verschillen, maar beschrijft ook prachtig hoe hij de klas ziet als een geheel, een bijna onafhankelijk organisme, ‘Je kunt een klas plagen, vleien, doen lachen, beven, een klas heeft een eigen ziel’ (Thijssen, 1964, p. 115).
Nu ik het boek opnieuw las, inmiddels met wat meer onderwijservaring, viel het me pas op hoe bijzonder actueel dit boek nog is, ook al stamt het uit 1926. Zo zegt Staal vol overtuiging dat onderwijs geen administratie is, als hij gedwongen wordt door de ‘inspekteur’ een logboek van alle handelingen en vorderingen bij te houden. Ook het beperkte aanzien van het vak schoolmeester, met het bijbehorende lage salaris is een terugkerend thema in het boek. En hoewel hij zich over dit alles druk maakt, blijft uiteindelijk de liefde voor het vak en het kind overeind. Het boek eindigt met ‘‘M’n heerlijke, lieve, lastige stel, ik weet eigenlijk maar één ding: de jaar of wat dat ik jullie heb en dat jullie mij hebben, behoren wij enkel maar een gelukkige klas te zijn. En de rest is nonsens hoor, al zal ik dat júllie nooit zeggen’ (Thijssen, 1964, p. 183)
Toegegeven.. Helemáál dezelfde ervaring als toen ik het voor het eerst las, was het niet. Herlezen heeft nou eenmaal (net als herkauwen, kan ik me zo voorstellen..) niet meer de kracht van een eerste keer en ook ikzelf ben niet meer degene die ik toen was. En toch fascineerde het boek mij weer, aangezien ik me ook vijftien jaar later weer sterk verbonden voelde met een schoolmeester uit een heel andere tijd, een heel andere situatie, maar met blijkbaar dezelfde liefde voor het vak van ‘schoolmeester’.
Toen ik het boek uit had en mijn nieuwe ereader zich via ‘s lands grootste postbedrijf een weg gevonden had naar mijn voordeur, dacht ik terug aan mijn overtuiging dat ik van ‘De gelukkige klas’ meer geleerd had dan van vier jaar Pabo. Kon dat echt zo zijn? Ach, het kostte me weinig tijd te bedenken dat die vraag eigenlijk niet relevant is en dus ook niet te beantwoorden. Laten we zeggen dat het enthousiasme het toen even won van mijn verstand, of misschien was het niet mijn verstand, maar mijn hart dat zich uitsprak. Wat voor mij overeind blijft is dat dit boek ook dit keer weer de kern raakte van mijn ‘meesterschap’. Misschien wel van óns meesterschap. De kunst van het kijken en luisteren, waarbij je met al je keuzes streeft naar een ‘gelukkige klas’. En de rest? Tja, de rest is ook 100 jaar later nog steeds nonsens. Al zal ik dat jullie natuurlijk nooit zeggen.
Thijssen, T. (1964). De gelukkige klas. Amsterdam: G.A. van Oorschot