Engineering studenten circulair aan de slag in oude portiershuisje ENKA-fabriek
Het oude portiershuisje van de voormalige ENKA-fabriek aan de Beeldhouwerstraat in Arnhem is sinds maart een ontmoetingsplek voor mensen uit de wijk Velperweg. Het burgerinitiatief ‘stichting Moes Arnhem’ verwierf het portiershuisje. De initiatiefnemers willen dat mensen uit alle lagen van de bevolking zich hier welkom gaan voelen: een mengelmoes.
Het is daarom extra bijzonder dat vanaf september 2023 een team van HAN-studenten van de Engineeringopleidingen Industrieel Product Ontwerpen (IPO) en Werktuigbouwkunde (WTB) in dit portiershuisje aan de slag gaat met productontwerp op basis van vrijkomende circulaire oogst op de Velperweg.
Ze nemen het stokje over van minorstudenten Circulaire Economie die vanuit HAN Centrum Meervoudige Waardecreatie al een eerste inventarisatie hebben gemaakt. Hiermee kan de nieuwe groep studenten concreet aan de slag gaan op een inspirerende locatie!
Waarom is de ENKA-fabriek historisch erfgoed geworden?
Halverwege de 19de eeuw nam de vraag naar textiel toe. De stoffen die werden gebruikt voor de vervaardiging van textiel waren duur. Daarom zochten wetenschappers een goed en goedkoop alternatief. De uitvinding van kunstzijde was de oplossing voor het probleem.
De vraag naar het product werd zo groot, dat ENKA in 1913 een kunstzijdefabriek in Arnhem opende; in 1922 is een tweede fabriek in Ede geopend. De naam ENKA is afkomstig van de letters N en K van de N.V. Nederlandsche Kunstzijdefabriek.
Deze grootste fabriek van Nederland (later onder de hoede van AKZO) was tot 2003 een hele belangrijke (internationale) werkgever in Ede. In 2003 sloot de Edese ENKA-fabriek haar deuren, omdat kunstzijdeproductie in Nederland te duur was geworden. Op het oorspronkelijke ENKA-terrein is sinds 2011 een woonwijk ontstaan. De wijk doet recht aan de historie van de plek. Een flink aantal monumentale panden is blijven staan en hebben in de wijk een nieuwe functie gekregen.
Bronnen: De Gelderlander, Mark Hofman, Bezoek Ede
Fotografie: Mark Hofman